Ik
zat op haar te wachten in café de dopevond
De kelder deed alsof hij maar weinig Vlaams verstond
Toen ik luid begon te hoesten Riep hij,
wacht nog eens een second
En hij bracht me een lauwe koffie met een natte suikerklont
Waar zou ze nu toch blijven,
dacht ik,
ze maakt het wel erg bond
Misschien is ze verongelukt of minstens zwaargewond
Maar het was allemaal zo erg niet,
mijn vrees bleek omgegrond
Want daar verscheen mijn dame het je goed en wel gezond
En wat zag ze er weer stralend uit,
de samen met haar hond
En wat ben ik toch gezegend, een echte bofkont
Dat godsen mooiste engel,
naar de aarde zond
Ze was het wachten waard, de grote wijzerond
Ik weet niet of ze door had dat ze me vreselijk opwond Het
bloed vloog in mijn aders rond als kogels aan het front
Als ik mezelf niet tegenhield,
denk ik dat ik haar verslond Maar ik zou het me
nooit vergeven als ik een haartje van haar schond
En toen ik wou fluisteren hoe mooi ik haar wel vond
Vroeg de kelder wat ze drinken wou vanop de achtergrond
Maar de oorlog was begonnen,
het vuur zat aan de lont
Ik zag de zon,
hoe ze gloeiend wegzonk in de grond
En de maan opende blozend,
een nieuwe avond stond
Mijn hart hing in mijn schoenen en mijn ziel aan het plafond
En toen ze me liet proeven van haar lippen op mijn mond
Vloog ik gelijk een ouwe babros over de horizon