Elisa had een hond,
die ze uit moest laten.
Ze liep met hem een singeltje rond,
hij trok haar door de straten.
Elisa had hem aan de lijn,
de hond was groot en zij was klein.
En Bello trok haar mee,
hij holde door de laar.
Bello,
Bello,
Bello,
niet zo trekken,
alsjeblieft.
Bello was in tranen,
hij sleurde haar heel Nederland door en boink door de douane.
En dwars door België ging de reis,
door Brussel heen en langs Parijs.
En Bello had nog
steeds zijn plasje niets gedaan.
Bello,
Bello,
Bello,
niet zo trekken,
alsjeblieft.
Bello blijft ook staan.
Ze kwamen zij in Rome,
het is haast niet te geloven.
De paus ging voor zijn venstertje staan en heeft ze nagewoven.
Is thuis gebeurd,
het is huis gebeurd,
ze werd nog verder meegesleurd.
En heel Italië door,
langs
Napels en Milaan.
Bello,
Bello,
Bello,
niet zo trekken,
alsjeblieft.
Bello, Bello, Bello, blijft ook staan.
Ze kwamen bij een toren,
Bello en Elisa.
Die toren die stond helemaal zo,
het torentje van Pisa.
En daar is Bello blijven staan en daar heeft hij zijn plas gedaan.
Eindelijk, he he.
Dat heb je met zo'n hond,
zo'n hond is niks gedaan.
Bello,
Bello,
Bello,
niet zo trekken,
alsjeblieft.
Bello, Bello, Bello, blijft ook staan.