Ik kan nergens blijven,
geen rust in mijn gaten,
geen rust in mijn donder.
Ik moet weer op pad,
altijd weer verder,
ik kan niet meer voor,
maar kan niet wachten,
ik moet er weer door.
Wat het genoeg wil,
dan worden we te knuts,
dan ga ik er van tussen,
dan neem ik de bus,
de fiets of de auto,
de tram of de trein,
of ik ga lopen om nergens te zijn.
Zo ben ik nu eenmaal,
zit zo in elkaar,
ik ben een sferven van hier naar daar,
ik ben een sferven
van Hoogteloerlaag.
Waar ik naar op zoek ben,
ik wou dat ik het wist,
er wil me raag terugkomen,
of je verder op iets mist.
Wil maar niet binden,
had jullie alleen,
de morgenochtend
ben ik weer verheen,
ik kan nergens aarden,
aan het bochtenhek,
nu voor alleen,
en het liefst onderweg.
Zo ben ik nu eenmaal,
zit zo in elkaar,
ik ben een sferven van hier naar daar,
ik ben een sferven van Hoogteloerlaag.
Zo ben ik nu eenmaal,
zit zo in elkaar,
ik ben een sferven van hier naar daar,
ik ben een sferven van Hoogteloerlaag.