Zeg boer, waar is jouw vrouw? Zeg boer, waar is jouw vlooie vrouw?Van je Pingela, Pongula, vlooie vrouw. Zeg boer, waar is jouw vrouw?Mijn vrouw is in de schuur. Mijn vrouw is in de vloeie schuur.Van je Pinglela, Pongela, vlooie schuur. Mijn vrouw is in de schuur.Wat doet zij in die schuur, wat doet zij in die vlooie schuur?Van je Pinglela, Pongela, vlooie schuur. Wat doet zij in die schuur?Daar met zee en koel, daar met zee en koel. Van je Pingela, Pongela, vlooie koel.Daar met zee en koel.Wat doet zij met iemand, wat doet zij met iemand?Van je Pinglela, Pongela, vlooie vrouw. Wat doet zij met iemand?Daar koopt zij van een pak, daar koopt ze van een flooie pak.Van je Pinglela, Pongela, vlooie pak. Daar koopt zij van een pak.Wat doet zij met die pak, wat doe ze met die vlooie pak?Van je Pinglela, Pongela, vlooie pak. Wat doet zij met die pak?Die verkoopt zij langs de straat, die verkoopt zij langs de vlooie straat.Van je Pinglela, Pongela, vlooie straat. Die verkoopt zij langs de straat.Daar krijgt zij voor veel geld, daar krijgt ze voor veel vlooie geld.Van je Pinglela, Pongela, vlooie geld. Daar krijgt zij voor veel geld.Wat doet zij met dat geld, wat doet zij met dat vlooie geld?Van je Pingella, Pongela, vlooie geld. Wat doet zij met dat geld?Daar koopt zij voor een kind, daar koopt zij voor een vlooie kind.Wat doet zij met dat kind, wat doet zij met dat vlooie kind?Van je Pingella, Pongela, vlooie kind. Wat doet zij met dat kind?Dat stuurt ze dan naar school dat stuurt ze dan naar de vlooie school.Van je Pingella, Pongela, vlooie school. Dat stuurt zij dan naar school.Wat leert dat kind op school, wat leert dat kind op de vlooie school?Van je Pingella, Pongela, vlooie school. Wat leert dat kind op school,wat leert dat kind op de vlooie school?Van je Pingella, Pongela, vlooie school. Wat leert dat kind op de vlooie school?Van je Pingella, Pongela, vlooie vrouw. Ben boer, maar is het jouw vrouw.Z'n mooi blessure vlooien vrouwt. Van je Pingella, Pongela, vlooie vrouwt,Ben boer, maar is het jouw vrouwt.