De klee en die lucht, op elke tom, allemaal wil weet, wanneer zij komt.
Ze loeren door die vensters, en wachten bij die dieren, allemaal zijn plannen, om jou te proberen.
Zeven allemaal, jij is mijne.
Kom staan bij jouw man, wat staan bij zij voort.
Al vergaan die ouwe wereld, zal hij aan jou hoort.
En al bouwen de torens, om voor jou te loeren.
Blij jij mijn bokkie, en ik blij jouw boer.
Zeven allemaal, jij is mijne.
En één is een kloete, die aan haar depreeft.
Wat valt door zij voeten, om bij jou te wierst.
Maar jij blij mijn einde, jij is mijn begin.
Laat vanuit jouw haar, een eppige klank.
Zeven allemaal, jij is mijn.
Zeven allemaal, laat je zien.
Die kans dat jij mij weggooit, is minder dan één.
Is minder dan één.
Is minder dan één, nee tien.
Is minder dan één, nee tien.
Is minder dan één, nee tien.
Gaan staan op die bergen, *** over die pleinen.
Deken ons nachten, in die zand en die duinen.
Vraag voor die sterren, zie jij ons zijn.
Schreef voor die wereld, dat allemaal kan weten.
Zeven allemaal, jij is mijn.
Zeven allemaal, laat je zien.
Die kans dat jij mij weggooit, is minder dan één.
Is minder dan één.
Zeven allemaal, jij is mijn.
Zeven allemaal, laat je zien.
Die kans dat jij mij weggooit, is minder dan één.
Is minder dan één.
Is minder dan één, nee tien.
Mijn lieveling, negen mijn oonkie.
Acht mijn aster, zeven mijn baby.
Zes mijn engel, vijf mijn wijfie.
Vier mijn liefie, drie mijn daling.
Twee mijn poplap, één mijn teddybeer.