Het was een dag in de koperbaar,
het voetbal was klaar.
Wij stonden te ooghoorden,
Harald, ik en Kar.
En toen kwam de ene binnen met een blazerig verhaal.
Hij was zo goed als klaar en toen zei Karre,
maak je war.
Maak je war,
maak je war,
maak je war,
maak je war.
Hij doen wij zeggen lieg je nie,
maak je war.
Het
was zomer op de boerderij, eerdappels en blui.
Een zoon zit in z'n vader,
papa ik ben uit de grui.
Mag ik eerst de wereld over,
ver ik hier ver altijd blijf.
Z'n vader toen da's klaar,
mij jong,
kijk uit en maak je war.
Maak je war,
maak je war,
maak je war,
maak je war.
Hij doen wij zeggen lieg je nie,
maak je war.
Niet
alles wat ik verzin komt altijd uit de verf.
Dat weet ik als de beste,
maar dat is niet erg.
Ik maar weet dat ik niet verzaak met hoe ik vind dat het moet.
Zelfs ik kreeg soms wat klaar door te denken maak je war.
Maak je war,
maak je war,
maak je war,
maak je war.
Hij doen wij zeggen lieg je nie,
maak je war.
Maak je war, maak je war,
maak je war, maak je war.
Hij doen wij zeggen lieg je nie,
maak je war.