Liefste,
als ik wakker voor,
dan zie ik jouw portret,
dan kniel ik voor de tafel neer,
waar ik jou op heb gezet.
En als ik me was met het waterplas,
en het heldere zonnetje schijnt door het glas,
dan tril ik van hoop en dan fluit ik zo blij,
en ik denk bij mijn eigen,
straks komt ze bij mij.
Liefste,
als ik eten ga, dan denk ik,
nou komt zij,
dan luister ik over, geen belletje gaat,
dan dek ik nog gauw voor je bij.
Als de bel dan niet gaat,
en het eten daar staat,
dan denk ik tenslotte,
misschien komt ze laat.
En ik eet in mijn eentje,
en ik klink met je glas,
en ik hou maals over,
geen eenzaamheid was.
Liefste,
als ik slapen ga,
dan zoen ik jouw portret,
dan kijk ik met een huivering naar het koude lege bed.
Dan wacht ik en wacht,
in de eenzame nacht,
bewoog daar niet even het hekje heel zacht,
en ik staar in het donker,
en ik ril van de kou,
en ik denk liever dood,
dan bestaan zonder jou.