Ik ben al zo lang op weg geweest,
al meer dan duizend jaar.
Ik ben al overal geweest, alles die je bevoren.
En waar ik kijk, het zijn dezelfde dingen.
Van koninginnen en koningen,
waar kun je er nog van zijn?
Ik dacht dus al bij mezelf,
kon je al een liedje maken?
Maar ik sta hier en jij staat daar,
kan je er toch niet raken?
Het is al gelijk wat ik hier zeg,
jij sliep de golfjes schuwen.
Al is het voor het geld of voor het succes,
dat zal mij toch niet doen.
Maar toch,
wat vuurt al mee mijn lied,
al was het maar om het zijn.
Al was het maar om het uur van het spel en het kijken door de dijnen.
Vandaag is hij en ik een jaar van gisteren en van morgen.
Van groet en krijg,
van raak en roem,
van vreugde en van zorg.
En hoe is mijn lied,
u niet bevalt,
u moet er niet naar huren.
De
wereld die hij schuurt,
genoeg kan er men niet aan sturen.
Hoe is iedereen zelf,
ze zegt dat wordt toch fris kunnen.
Gelijk,
vreugd,
golf zal in ienen bumen en alle mogelijkheden duwen.
Dan word je gelijk in het paradijs,
maar niet een dag vanmorgen.
U knieën daarvan loten en u knieën daarvan boven.
Het is hier en u en overal al in een hoofd te zommen.
Wordt dat,
komt iedereen of maar,
iedereen moet er zelf voor zorgen.