De bakkersdochter van de hoekAh, Jozefine, Jozefine, Jozefine, ik was pas zeventienToen heb ik jou, Jozefine, Jozefine, voor de eerste keer gezienMijn moeder vond jou een lellebelEn heel misschien, Jozefine, Jozefine, was jij dat welMaar jij wacht mij van de wijze boveninLeek de buurt in een al Parijs als jij passeerdeJoze, JozefineMaar dacht de heer in de textiel, die was ook niet je datZij wist diep in haar hart dat zij meer mogelijkheden hadZe kocht een kaartje naar Parijs en een blote JaponEn had al gauw tien rijke lui waar zij uit kiezen konZe koos een miljonair van vijf en tachtig jaarAh, Jozefine, Jozefine, Jozefine, dat was niet stom gezienJij was al gauw in de rouw, Jozefine, met een miljoen of tienMijn moeder vond jou een lellebelMaar koppie, koppie, Jozefine, dat had je welLiet jij je bijtijd de mijlen zeven zienGing al leren voetbal, nou kun je naGaan, Joze, JozefineIk zag laatst een enorm jacht, het was in Saint-TropezNet reed er een chauffeur voor in een meterslange sleeIk zag dat de bemanning in de houding sprong en daarKwam Jozefine naar buiten met een knul met zulke lang haarIk zei, dag Jozefine, ken jij mij nog misschien?En toen zei Jozefine, Jozefine, tiens, ik heb jou meer gezienVoilà, bien sûr, tis vim, tis vim, maar niet meer zeventienJe maman vond mij een lellebelEn entre nous, mon petit, mon chou, dat ben ik welIk ben lief, ik ben lief, ik ben lief, ik ben lief, ik ben liefLiever een lellebel in Saint-TropezDan een drel in Zandvoort aan de zeeEen beetje koppie, koppie, koppie kan geen kwaadWant anders liep ik nou nog in de CalvairstraatDoe ze de groeten voor Joze, JozefineEn ik ben lief, ik ben lief, ik ben lief, ik ben lief