Ik mis een gele regenjas,
een vinger op het randje van een sherryglas.
Ik mis het wachten op de hoek,
en zoals jij daaraan komt, in je spijkerbroek.
Ik mis het altijd even plagen met,
de haaltjes aan mijn sigaret en het woordje,
kom dan maar.
Ik mis op elke lange autorit,
als jij dan zwijgend naast me zit,
dat kleine strijlgebaar.
En
ik heb alles, wat een mens maar kan verlangen.
Ik heb een vrouw, ik heb een huis, ik heb een
kind.
Maar waarom blijf ik dan aan kleine dingen hangen,
als op het leven daarmee pas begint?
Ik mis de kauwgum in je zak,
die ik daar altijd terug vind,
naast je nagellak.
Ik mis een vinger op mijn arm,
hij krijgt maar een klein strijltje,
en ik voel me warm.
Ik mis ons stiekem in de bioscoop,
domweg gelukkig zonder hoop,
hulpzoekend bij elkaar.
Ik mis de angst,
dat deze keer misschien,
een van ons tweeën wordt gezien,
en denken was het maar waar.
Want jij hebt alles,
wat een mens maar kan verlangen.
Je hebt een man,
je hebt een huis, je hebt een kind.
En waarom dus aan kleine dingen hangen,
als op het leven daarmee pas begint?
Ik mis je gele regenjas,
waarop wat tranen vielen,
naast sigarettenas.
Ik mis het woordje lieveling,
dat zeggen moest,
je weet dat *** zo niet meer ging.
Ik mis de stem,
die er nu niet meer is,
om te beamen wat ik mis,
de nagel in mijn hand.
Die nagel,
die wanhopig zei,
ik zal je missen en jij mij,
m'n lief,
m'n misverstand.
Wij hebben alles,
wat een mens maar kan verlangen,
een lieve vrouw, een lieve man, een huis, een
kind.
De kleine dingen,
waar we nu aan blijven hangen,
zijn het geluk,
waarmee verdriet begint.