Rutsch, rutsch, daar gaat-ie weer. Rutsch, rutsch, op een tak op en neer.
Rutsch, rutsch, van beneden naar boven. Rutsch, rutsch, het is niet te geloven.
Met z'n lange staart, reest-ie met veel vaart. Hij pakt met z'n pootjes, eikeltjes en nootjes.
Wie kan dat zijn? Het is geen vogel, het is geen konijn. Het is de eekhoorn.
Hij kan heel goed klimmen, de eekhoorn. Hij kan heel goed gimmen, de eekhoorn.
Kijk hem nou eens gaan, de eekhoorn. De boom lijkt wel een achtbaan.
Rutsch, rutsch, daar gaat-ie weer. Rutsch, rutsch, op een tak op en neer.
Rutsch, rutsch, van beneden naar boven. Rutsch, rutsch, het is niet te geloven.
Met z'n spitse oren, kan hij heel goed horen. Met z'n ogen zwart en rond, kijkt-ie in het rond.
Wie is dat? Het is geen hond, het is geen kat. Het is de eekhoorn. Hij kan heel goed klimmen, de eekhoorn.
Hij kan heel goed gimmen, de eekhoorn. Kijk hem nou eens gaan, de eekhoorn. De boom lijkt wel een achtbaan.
Ik wil knuffelen en bubbelen. De eekhoorn. Ik kan heel hard springen, de eekhoorn. Ik kan heel hard zingen, de eekhoorn.
Ik kan heel hard rennen, de eekhoorn. Ik kan heel snel rennen.