M
'n grootvaders klok was een deftige klok,
met haar uurwerk zo goed en secuur.
Zij liep zo geregeld al negentig jaar,
ver konde haar stem steeds het uur.
En met vrolijke * riep de klok reeds goedendag,
als een gast in ons kleine huis verscheen.
Maar opeens,
toen,
was het met haar gedaan,
en voorgoed is ze stil blijven staan.
En ze tikte maar altijd door,
tikketak,
tikketak,
altijd maar dag en nacht,
tikketak,
tikketak.
Maar opeens,
toen,
was het met haar gedaan,
en voorgoed is ze stil blijven staan.
Als kind reeds had grootvader menige
keer aan de klok zijn geheimen verteld.
Haar slinger steeds volgend al heen en alweer,
werd het lief en het leed haar vermeld.
Rustig tikte ze goord,
door geen enkel ding gestoord,
deed zij negentig jaren lang haar plicht.
Maar opeens,
toen,
was het met haar gedaan,
en voorgoed is ze stil blijven staan.
En ze tikte maar altijd door,
tikketak,
tikketak,
altijd maar dag en nacht,
tikketak,
tikketak.
Maar opeens,
toen,
was het met haar gedaan,
en voorgoed is ze stil blijven staan.
En ze tikte maar altijd door,
tikketak,
tikketak,
altijd maar dag en nacht,
tikketak,
tikketak.
Maar opeens,
toen,
was het met haar gedaan,
toen de grootva was meegedaan.