Kwart over zeven op zondagmorgen
hoor ik een stem die heel zacht je samen vraagt
ben je al wakker, pap?
Kom je gezellig mee naar beneden?
Moet je straks werken of ben je vrij vandaag?
En ga je dan even met mij op stap?
Oh,
wat gaat de tijd toch snel!
Gisteren nog zag ik haar voor het eerst,
lag ze hier in mijn armen.
Wat is ze mooi en wat staat de tijd haar goed.
Ik knip bij mijn ogen en zie hoe ze steeds
weer een beetje veranderd is.
Maar hoe groot ze ook mag zijn,
in mijn ogen blijft ze altijd
klein.
Kwart over zeven op zondagmorgen hoor
ik de voordeur heel zachtjes opengaan.
Val ik gerust in slaap,
ze is thuis.
Ik was er veel liever op gaan halen,
maar ze had me gevraagd of ik er niet wilde gaan staan.
Ze vindt nu inmiddels haar weg naar huis.
En oh,
wat gaat de tijd toch snel!
Gisteren nog zag ik haar voor het eerst,
lag ze hier in mijn armen.
Wat is ze mooi en wat staat de tijd haar goed.
Ik knip bij mijn ogen en zie hoe ze steeds weer een
beetje veranderd is.
Maar hoe groot ze ook mag zijn,
in mijn ogen blijft ze altijd klein.
En soms, wanneer ik mijn ogen sluit,
lopen we samen op het strand,
haar handje in de mijne.
En
dan zet ze de tijd even stil,
is het weer even net als toen en heeft ze mij weer nodig.
Ik hou haar vast,
zoals ze was.
Ik hou haar vast.
Kwart over zeven op zondagmorgen hoort ze
mijn stem die haar zachtjes wakker maakt.
Vandaag is je grote dag.
Wat is ze mooi en wat staat de tijd haar goed.
Ik knip bij mijn ogen en zie hoe haar
hart nu voorgoed van een ander is.
Maar waar ze ook mag zijn,
in gedachten is ze hier bij mij.
In mijn ogen blijft ze altijd klein.